PODCASTS | herbeleef de conferentie van valérie pihet

DSC07470

Elk jaar organiseert het Adviescentrum voor de projectoproep Co-Creation (CACOC) een herfstconferentie om met een buitenstaander na te denken over de uitdagingen van co-creatieonderzoek. Dit jaar hebben we Valérie Pihet uitgenodigd, een onderzoekster op het kruispunt van kunst en menswetenschappen, die momenteel promoveert aan EUR Artec (Université Paris Lumière) en het Laboratoire des Théories du Politique (LabTop-Cresppa, Paris 8) op de uitdagingen van multidisciplinaire evaluatie. Sinds 2012 is ze mede-directeur van “Dingdingdong”, een instituut voor de coproductie van kennis over de ziekte van Huntington, dat ze samen met Emilie Hermant heeft opgericht. Samen publiceerden zij in 2017 Le Chemin des possibles, la maladie de Huntington entre les mains de ses usagers, uitgegeven door Dingdingdong.

+ Meer over zijn biografie HIER

Tijdens deze conferentie deelde Valérie Pihet met ons een deel van de resultaten van een onderzoek dat zij voor de Carasso Foundation heeft uitgevoerd, betreffende de kwalitatieve analyse van 15 Franse projecten waarvan de praktijk zich situeert tussen kunst, wetenschap en maatschappij. In de vorm van vragen en antwoorden gaat het CACOC hieronder in op de belangrijkste vragen die tijdens deze conferentie zijn gesteld, en de interpretatie daarvan in het kader van de door Innoviris gefinancierde Co-create projectoproep.

Co-creatie, coproductie of co-constructie van kennis?

Het probleem van de woordenschat onthult de moeilijkheid en de complexiteit van het benoemen van de praktijken die eronder vallen. Hoewel “co-creatie”, “coproductie” en “co-constructie” van kennis vergelijkbaar zijn in termen van de wens om samen onderzoek te doen rond een probleem, kunnen ze verschillende betekenissen hebben, afhankelijk van de intenties en praktijken van degenen die ze gebruiken. Een gemeenschappelijk probleem bij deze drie termen is het begrip ervan door mensen die niet gewend zijn ermee om te gaan. 

Valérie Pihet gebruikt in haar lezing de term “coproductie van kennis”, waarbij het gaat om “het doen en de knowhow van alle praktijken”, gebaseerd op het principe dat “kennis altijd wordt geproduceerd, vervaardigd”. Bij coproductie wordt geen hiërarchisch onderscheid gemaakt tussen leken-, artistieke en wetenschappelijke kennis. Bovendien heeft deze term het voordeel dat hij de “productie van objecten” tijdens het hele onderzoeksproces benadrukt, zegt ze, of het nu gaat om kunst-, wetenschappelijke, technische of methodologische objecten.

De term “co-creatiegebruikt door de Co-create projectoproep, draagt de wens in zich om “andere manieren voor te stellen om de productie en verwerving van innovatieve kennis te benaderen door meerdere vormen van kennis te integreren”

In beide gevallen beantwoordt de co-constructie van kennis aan de noodzaak om antwoorden te vinden in het licht van steeds complexere en onderling verweven crises. De complexiteit van de maatschappelijke kwesties die in CC-projecten worden aangepakt, vereist immers de productie van systemische kennis. Dit kan alleen worden bereikt door een transdisciplinaire aanpak, d.w.z. “wanneer geïnstitutionaliseerde kennis botst met niet-geïnstitutionaliseerde vormen van kennis”, benadrukt Pihet, wat zich vertaalt in “meervoudige kennis die de wetenschappelijke disciplines overstijgt” in het programmale programme CC.

Bij co-onderzoek is de productie van kennis niet langer de taak van academische onderzoekers of expertisecentra alleen.

De objecten die tijdens het co-onderzoeksproces worden geproduceerd, zijn allemaal tussenobjecten die absoluut moeten worden ontwikkeld, met name omdat ze een echte uitdaging vormen op het gebied van documentatie, waardoor het mogelijk wordt om het binnen een co-onderzoeksteam afgelegde pad te herleiden. Het CACOC biedt een hele reeks hulpmiddelen ter ondersteuning en reflectie over dit onderwerp.

Is er een "juiste" manier om co-onderzoek te doen?

Valérie Pihet identificeerde in haar onderzoek “vijf modaliteiten van kenniscompositie” die naast elkaar kunnen bestaan en evolueren. Ook hier dient het benoemen en definiëren van een wijze van kenniscoproductie om “te kijken naar het werk dat wordt gedaan”.

1. Coproductie: wanneer belanghebbenden ervoor kiezen om samen te werken aan een gemeenschappelijk object;

2. Co-exploratie van belanghebbenden rond een gemeenschappelijk object, maar die niet leidt tot gezamenlijke producties;

3. Co-exploratie rond een gemeenschappelijk object dat leidt tot gemeenschappelijke producties;

4. Kruisbestuiving: wanneer belanghebbenden hun respectieve praktijken voeden, maar niet noodzakelijk met hetzelfde object/belang of een gemeenschappelijk productieperspectief;

5. Samenwerking: wanneer belanghebbenden een beroep doen op elkaars expertise voor hun eigen vragen en/of om de doelstellingen van het project te bereiken.

Pihet benadrukt dat de coproductie van kennis een uiterst veeleisende uitdaging is voor onderzoeksteams, ondanks goede bedoelingen. Co-onderzoek vereist namelijk constante en permanente onderhandelingen tussen de actoren die rond hetzelfde project zijn verzameld.

Deze onderhandelingen betreffen drie gebieden:

1. Arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden

2. Methoden en instrumenten

3. Productie en instellingen

De voorwaarden moeten zo worden geschapen dat elke bij het co-onderzoek betrokken actor zijn of haar belang vindt, zich vertrouwd voelt en “op gelijke voet” wordt behandeld bij de coproductie van kennis.

Deze onderhandelingsmomenten zijn inherent aan co-onderzoek en impliceren soms een vertraging om tot een gemeenschappelijk akkoord te komen. Het zijn ook deze momenten die “het onderzoek maken”. Ook hier biedt het CACOC een reeks hulpmiddelen ter ondersteuning.

Wat betekent het om bezorgd te zijn?

Op basis van haar ervaring bij het Dingdingdong Instituut, dat zij samen met Emilie Hermant heeft opgericht, en op basis van de pragmatische filosofie van John Dewey, verdedigt Valerie het idee dat er voor elk probleem een publiek bestaat, en dat het de taak is dat publiek op te bouwen:

Volgens de pragmatische filosoof John Dewey is onderzoek, het onderzoek waarmee onderzoekers en kunstenaars zich bezighouden, op zich al een ervaring die de lopende ervaring aanvult en uitbreidt naar andere mogelijkheden. Met andere woorden, om de term politiek zijn volle betekenis te geven, het onderzoek is ook de opkomst van het publiek. Het publiek in het enkelvoud bestaat niet, in de zin van het soevereine volk vertegenwoordigd door zijn officiële gekozen vertegenwoordigers en belichaamd door de staat. Integendeel, voor elke “oorzaak” of “probleem” moet een publiek ontstaan.” Er is dus niet één, maar meerdere publieken – geïnteresseerd in en getransformeerd door concrete problemen – die verschijnen en verdwijnen, afhankelijk van hun staat van oplossing. Als er sprake is van een “crisis van het publieke”, dan is dat in de zin van Dewey, die van het spontaan ontstaan van publieken die zich bezighouden met het verdedigen van hun belangen op dat moment.”  Dewey (J.), The Public and its Problems (1927), trans. Joëlle Zask, Gallimard, 2003.

De betrokken actoren zijn volgens Pihet een kern van actoren die zich verenigen om de problematische situatie te veranderen, en die eventueel een publiek moeten mobiliseren. Dus, in plaats van te proberen een groot, onbekend publiek te “bereiken” of bewust te maken, houdt de coproductie van kennis in dat men zich afvraagt: hoe kunnen we een publiek rond het probleem opbouwen? En welke apparaten moeten daarvoor worden gemaakt?

In de Co-create projectoproep wordt deze vraag echter anders gesteld. Om co-creatie aan te gaan, moet eerst gewerkt worden aan het creëren van een betekenisgemeenschap. Dit betekent dat het werk van het identificeren, mobiliseren en opbouwen van een gemeenschap van betekenis moet plaatsvinden voordat de aanvraag wordt ingediend. Niettemin is de eerste fase van het project, “phasing-in” genoemd, die 18 maanden duurt, voor sommige projecten de gelegenheid om hun gemeenschap van betekenis te versterken, wanneer het consortium, Innoviris en de jury van mening zijn dat er een gebrek is aan vaardigheden, verbonden actoren en gekoppelde kennis om de uitdagingen van co-onderzoek aan te gaan en samen een transformatie te overwegen.

In nog andere gevallen komt het publiek spontaan in actie om een dringende kwestie aan te pakken, zoals in het geval van de gemeenschap van vrouwen in Bure die zich organiseerde tegen het begraven van radioactief afval onder hun grond, of de leden van het Brusseau-project, die zich organiseerden tegen het voorgestelde stormbekken op het Flageyplein in Brussel, waaruit vervolgens een CC-project ontstond. 

In alle gevallen is “aanvaarden dat men betrokken is, aanvaarden dat men getransformeerd wordt”, zoals Pihet opmerkt. Voor elke onderzoeksactie moet men zich afvragen: Wie is het doelpubliek? Wat moet er worden veranderd om de situatie voor elke bij het probleem betrokken actor bevredigend te maken? Elke actor moet zich betrokken voelen en “belang vinden” bij het co-onderzoek. Hiervoor is het ook belangrijk om de manieren te beschrijven waarop elke stakeholder samenwerkt om de verschillende praktijken te begrijpen die betrokken zijn bij de co-constructie van kennis (zie de vraag “Is er een “juiste” manier om co-onderzoek te doen?”).

« Selon le philosophe pragmatiste John Dewey, l’enquête, celle dans laquelle s’engagent les chercheurs et les artistes est en elle-même une expérience qui s’ajoute à l’expérience en cours et la prolonge dans d’autres possibles. Dit autrement, pour redonner au terme politique tout son sens, l’enquête c’est aussi l’émergence de publics. Le public au singulier n’existe pas, au sens du peuple souverain représenté par ses élus officiels et incarné par l’État. Au contraire, il faut faire émerger un public pour chaque « cause » ou « problème ». Ainsi, il n’y a pas un, mais de multiples publics – intéressés par des problèmes concrets et transformés par ceux-ci –  qui apparaissent et disparaissent, en fonction de leur état de résolution. Si « crise du Public » il y a, c’est au sens de Dewey, celle de l’émergence spontanée des publics qui se préoccupent de défendre leurs intérêts à ce moment-là. »  Dewey (J.), Le public et ses problèmes (1927), trad. Joëlle Zask, Gallimard, 2003.

Les acteurs concernés, suivant Pihet, sont un noyau d’acteurs qui s’unissent pour transformer la situation problématique, qui peut-être vont devoir mobiliser des publics. Aussi, plus que de chercher à « atteindre » ou sensibiliser un large public non-identifié, la co-production de savoir engage de se demander : comment construire un public autour du problème ? Et quels sont les dispositifs à créer pour ce faire ?

Dans l’Action Co-création, cette question se pose toutefois différemment. Pour entrer en co-création, un travail préalable pour faire communauté de sens est nécessaire. Cela suppose que le travail d’identification, de mobilisation, et de constitution d’une communauté de sens doit avoir lieu avant le dépôt de dossier. Néanmoins, la première phase du projet, appelée « phasing-in », d’une durée de 18 mois, est pour certains projets l’occasion de renforcer leur communauté de sens, là où le consortium, Innoviris et le jury estiment qu’il manque des compétences, des acteurs alliés et des savoirs reliés permettant de relever les défis de la co-recherche et d’envisager ensemble une transformation.

Dans d’autre cas encore, le public se construit et se mobilise spontanément face à la nécessité de répondre à une problématique urgente, comme dans le cas de la communauté de femmes de Bure qui s’est organisée contre l’enfouissement de déchets radioactifs sous leur sol, ou les membres du projet Brusseau, qui se sont organisés contre le projet de bassin d’orage de la place Flagey à Bruxelles, ce qui a ensuite donné lieu à un projet CC. 

Dans tous les cas, « Accepter que l’on soit concerné, c’est accepter d’être transformé », comme le souligne Pihet. Il convient de se demander, à chaque action de recherche : à qui s’adresse-t ’on ? Qu’est-ce qu’il est nécessaire de transformer pour que la situation soit satisfaisante pour chaque acteur concerné par la problématique ? Chaque acteur doit se sentir concerné et « trouver un intérêt » dans la co-recherche. Pour cela, il est également important de décrire les modalités de collaboration de chaque acteur afin de comprendre les différentes pratiques engagées dans la co-construction de savoir (voir question “Y a-t-il une “bonne” manière de faire de la co-recherche ?”)

Hoe kunt u voorkomen dat u wordt geëvalueerd?

Evaluatie is een complex proces, omdat er verslag moet worden gedaan van activiteiten en tegelijkertijd kennis moet worden geproduceerd. Hoe kunnen we actoren worden in de evaluatie en er niet aan onderworpen worden? Dit is een idee dat Pihet naar voren brengt en dat doet denken aan de vragen van evaluatie en zelfevaluatie van CC co-onderzoek. 

Om deze vraag te beantwoorden is het eerst nuttig om de begrippen “communicatie”, “verspreiding” en “valorisatie”, begrippen die in de praktijk vaak worden verward, ter discussie te stellen en te analyseren hoe zij zich onderscheiden van de evaluatieactiviteit, die vaak wordt beschouwd als “het laatste wiel aan de wagen”. Pihet maakt het volgende onderscheid:

  • Waardering: vaststellen van waarden en leren die door een project mogelijk worden gemaakt
  • Evalueren: het belang ervan voor elke stakeholder beoordelen
  • Waarderen: manieren vinden om ze te verbeteren / de waarde van het leren verhogen
  • Controleer de effecten: het duurt vaak even voordat de effecten merkbaar zijn.

Anderzijds is het nuttig om de evaluatie opnieuw te situeren, in de zin van het identificeren van gemeenschappelijke leerervaringen en het weten hoe deze te delen. Dit maakt de coproductie van kennis zichtbaar.